Het is bijna Koninginnedag en volop lente. Je hoort het openspringen van de bladknoppen bijna door de muren heen. Hét moment voor sportief woon-werk verkeer. Met korte ongeduldige slagen breng ik de banden van mijn leasefiets op de juiste spanning. Niet stuiterhard, maar ook weer niet te zacht voor de talloze boomwortels die zich op mijn route aan het plaveisel trachten te ontworstelen.
Even later zwenk ik, windje in de rug, het Rembrandtpark in. Op het hoofdfietspad voeg ik me tussen de files tweewielers die als een mierenstraat langs elkaar stromen.
Trapveldje…. Bruggetje… Jongensland… (heet het nog zo?) Aan het eind, achter de grote vijver, het gebouw aan de Nachtwachtlaan waar twintig jaar geleden, toch maar niet het onderwijs, mijn kantoorloopbaan bij de NMB begon.
Plotseling schiet er een vroege jogster uit een zijpad voor me langs. Een V-hals T-shirt omspant haar sportsbreasted bovenlijf. De glimmende schaatsmaillot accentueert bij iedere pas de aanspanning van haar bilspieren. Zweetdruppeltjes op haar voorhoofd. Met een blonde ritmisch zwaaiende paardenstaart zweeft ze verder richting Surinameplein. Ik haal weer adem.
Verder door “de Baarsjes” slingerend glijd ik bij het grote toegangshek aan de Amstelveenseweg het Vondelpark binnen.
De lichtgroen kleurende bomenzee vormt een ereboog en de door de kruinen gefilterde ochtendzon geeft het park iets mystieks. Ik haal met moeite een paar skaters in die onbekommerd soepel over de volle breedte van het pad waaieren.
De fontein in de vijver bij het koffiehuis spuit juichend zijn stralen de lucht in en de eerste zomerzwervers wrijven de winterslaap uit hun ogen.
Aan de Stadhouderskade verlaat ik met weemoed míjn Vondelpark.
Ik ben tenslotte geboren en getogen Amsterdammer en met de Mammoetwet aan de
HAVO-Zocherstraat opgegroeid met dit park aller parken. Wiens veertienjarige borstjes betastte ik ook alweer onervaren op die bank naast het smeedijzeren bruggetje? Ik word opgeslokt door het oorverdovende geluid van drie rijen dik auto’s op de binnenste kransslagader van de stad. Langs de kant staan bussen lange toeristenrijen, “see Europe in fourteen days”, ongeduldig te wachten op de openstelling van het Heineken-“museum”.
Het groene fietsje van het verkeerslicht wijst me rechtsaf de Amsteldijk op.
De rivier waar mijn stad zijn naam aan ontleent is hier majestueus breed en ik sta even stil op de Berlagebrug.
Het uitzicht is adembenemend. Aan de stadszijde geeft de inmiddels sterker wordende zon het dak van Carré een lichte gloed. Stroomopwaarts de blanke blokken van de Bijlmerbajes. De Arena waar Ajax eens weer godenzonen hoopt te krijgen is inmiddels verdwenen achter de vuurtoren van de stad, de Rembrandttoren.
Ik sluit mijn ogen en in gedachten hoor ik de hompelende bas van Manke Nelis: “ O Amsterdam, wat ben je mooi!”
De hele serie verhalen van Ruud vindt u hier: Ruud's Rondje
Gepubliceerd: 12 augustus 2006